Van onderwijs naar zorg: doorverwijzen bij een vermoeden van dyslexie in het kader van de vergoedingsregeling.
Bron: Leidraad vergoedingsregeling (klik hier)
Het onderwijs heeft als taak goed lees- en spellingonderwijs te geven. Daarbij hoort dat lees- en spellingproblemen zo vroeg mogelijk worden gesignaleerd en dat er bij een achterstand intensieve begeleiding wordt geboden. Voor een beperkte groep zijn goed onderwijs en intensivering van begeleiding ontoereikend en is behandeling door een zorgverlener wenselijk. Leerlingen kunnen pas worden doorverwezen naar de zorg als er sprake is van een ernstige achterstand die blijft bestaan, ook na herhaalde interventies. Pas dan kan een vermoeden van dyslexie worden uitgesproken en kan de leerling worden aangemeld voor gespecialiseerde diagnostiek.
Signaleren van leesproblemen in het onderwijs
In de Protocollen Leesproblemen en Dyslexie (Expertisecentrum Nederlands) staat beschreven hoe lees- en spellingproblemen met behulp van toetsen en observaties
in het onderwijs systematisch kunnen worden opgespoord. Er wordt uitgegaan van meetmomenten waarop gestandaardiseerde toetsen kunnen worden afgenomen. Er zijn hoofdmetingen en tussenmetingen. Een hoofdmeting is het meetmoment waarop de lees- en spellingontwikkeling van alle leerlingen in kaart wordt gebracht. De hoofdmetingen vinden plaats in januari/februari en in mei/juni. Op basis van de gegevens kan worden bepaald welke leerlingen intensivering van begeleiding nodig hebben. De tussenmetingen hebben tot doel het effect van de extra hulp aan zwakke lezers en spellers vast te stellen. Tussenmetingen vinden plaats in oktober/november en in april/mei.
Op basis van toetsresultaten aangevuld met eigen observaties bepaalt de leerkracht de intensiteit, inhoud, vorm en hoeveelheid ondersteuning die een leerling dient te krijgen. Dit staat beschreven in ondersteuningsniveaus waarbij ondersteuningsniveau 1 de basis vormt. Ondersteuningsniveau 2 en 3 zijn een aanvulling op ondersteuningsniveau 1 als de instructie in de klas alleen niet toereikend is voor een leerling.
Zorgniveau | Stap |
---|---|
Niveau 1: Goed lees- en spellingonderwijs in klassenverband |
|
Niveau 2: Extra zorg in de groepssituatie door de leerkracht (zwakste 25% van de leerlingen) |
|
Niveau 3: Specifieke interventies uitgevoerd en/of ondersteund door de zorgspecialist in de school (zwakste 10% van de leerlingen) |
|
Niveau 4: Diagnostiek en behandeling in het zorginstituut (zwakste 4% van de leerlingen) |
|
Bron: Continuüm van Zorg (2005) – Chris Struiksma
Criteria voor doorverwijzing
Bij de invoering van de vergoedingsregeling voor ernstige, enkelvoudige dyslexie in 2009 is bepaald welke leerlingen voor deze regeling in aanmerking komen. Er zijn criteria vastgesteld waarmee onderwijs en zorg bij doorverwijzing rekening moeten houden. De school moet de ernst van de lees-/spellingproblemen onderbouwen; de diagnosticus stelt vervolgens vast of er inderdaad sprake is van ernstige, enkelvoudige dyslexie (EED) met recht op vergoede behandeling.
Het onderwijs onderbouwt de ernst van het lees-/spellingprobleem door aan te tonen dat er sprake is van een ernstige, hardnekkige achterstand. Concreet betekent dat het volgende:
- De school toont aan goed onderwijs en intensieve begeleiding geboden te hebben die voldoet aan kenmerken van effectief onderwijs.
- De school toont aan dat een leerling desondanks zeer lage lees- /spellingscores behaalt op 3 achtereenvolgende meetmomenten.
Landelijk gezien scoort 7% van de leerlingen 3x E achter elkaar. Een deel van deze leerlingen (landelijk globaal 4%) stroomt door naar de EED-behandeling. Voor alle leerlingen met een zwakke technische leesvaardigheid die om welke reden dan ook niet in aanmerking komen voor behandeling in een dyslexiepraktijk, geldt de basisondersteuning van de school.
Traject voor doorverwijzing
Het traject dat in het onderwijs wordt doorlopen, wordt hieronder in een schema weergegeven. Vanaf groep 3 start het formele leesonderwijs en volgt de leerkracht de lees- en spellingontwikkeling van de leerlingen. Zodra de leerkracht vaststelt dat een leerling uitvalt op een leestaak (bijvoorbeeld op de DMT) wordt de begeleiding in het onderwijs geïntensiveerd; er wordt begeleiding op minimaal ondersteuningsniveau 2 gegeven. Leerlingen die tot de zwakste 20-25% van de lezers behoren (V-score of (lage) D of E-score) komen in elk geval in aanmerking voor deze extra begeleiding van de leerkracht. Dit kan al (direct) in groep 3. De meeste aanmeldingen worden gedaan vanuit de groepen 4 en 5. De leerkracht houdt een vinger aan de pols gedurende deze eerste periode. Er vindt eventueel een extra tussenmeting plaats om te bepalen hoe de leesontwikkeling van de leerling verloopt.
Bij de eerstvolgende hoofdmeting wordt opnieuw gekeken hoe de leerling presteert ten opzichte van de norm. Er wordt bepaald of begeleiding op ondersteuningsniveau 2 of 3 nodig is. Als de leerling ondanks de extra begeleiding in de voorgaande periode opnieuw ernstige leesuitval laat zien en tot de zwakste 10% behoort (E - score of V-(min)score), komt de leerling in aanmerking voor zeer intensieve begeleiding op ondersteuningsniveau 3. Na een periode van 10 à 12 weken vindt er een tussenmeting plaats. Deze meting is voor schoolintern gebruik: de meting laat zien of de extra begeleiding effect heeft. Moet de begeleiding worden voortgezet en/of moet deze worden bijgesteld? Omdat de toetsen niet voor dit moment zijn genormeerd, kunnen de scores alleen worden vergeleken met de scores van het vorige meetmoment (hoofdmeting 2). Zo kan worden bepaald of de leerling zich ontwikkelt en of er verbetering is. Eventueel kan de begeleiding worden bijgesteld voor de volgende interventieperiode, opnieuw 10-12 weken. Na deze periode van zeer intensieve begeleiding (2 x 10-12 weken) vindt opnieuw een hoofdmeting (hoofdmeting 3) plaats. Op basis van de (genormeerde) toetsgegevens op de drie hoofdmetingen en de effecten van onderwijs en de geboden extra begeleiding, kan ervoor gekozen worden een leerling door te verwijzen naar de zorg voor diagnostiek en behandeling.
Voor doorverwijzing naar de zorg komen alleen de leerlingen in aanmerking die op alle 3 de hoofdmetingen een zeer lage score hadden (zie schema). Er zal niet bij alle leerlingen die extra begeleiding op school krijgen, aanleiding zijn om ze door te verwijzen. Het gaat alleen om de leerlingen bij wie sprake is van (zeer) ernstige lees-/spellingachterstand én didactische resistentie. Bij leerlingen met minder ernstige lees-/spellingproblemen heeft de school binnen de basisondersteuning de taak de lees- en spellingontwikkeling met onderwijs en extra ondersteuning te optimaliseren.
Schema Stappenplan voor toetsing, onderwijs, begeleiding en doorverwijzing
Traject voor doorverwijzing
Het traject dat in het onderwijs wordt doorlopen, wordt hieronder in een schema weergegeven. Vanaf groep 3 start het formele leesonderwijs en volgt de leerkracht de lees- en spellingontwikkeling van de leerlingen. Zodra de leerkracht vaststelt dat een leerling uitvalt op een leestaak (bijvoorbeeld op de DMT) wordt de begeleiding in het onderwijs geïntensiveerd; er wordt begeleiding op minimaal ondersteuningsniveau 2 gegeven. Leerlingen die tot de zwakste 20-25% van de lezers behoren (V-score of (lage) D of E-score) komen in elk geval in aanmerking voor deze extra begeleiding van de leerkracht. Dit kan al (direct) in groep 3. De meeste aanmeldingen worden gedaan vanuit de groepen 4 en 5. De leerkracht houdt een vinger aan de pols gedurende deze eerste periode. Er vindt eventueel een extra tussenmeting plaats om te bepalen hoe de leesontwikkeling van de leerling verloopt.
Bij de eerstvolgende hoofdmeting wordt opnieuw gekeken hoe de leerling presteert ten opzichte van de norm. Er wordt bepaald of begeleiding op ondersteuningsniveau 2 of 3 nodig is. Als de leerling ondanks de extra begeleiding in de voorgaande periode opnieuw ernstige leesuitval laat zien en tot de zwakste 10% behoort (E - score of V-(min)score), komt de leerling in aanmerking voor zeer intensieve begeleiding op ondersteuningsniveau 3. Na een periode van 10 à 12 weken vindt er een tussenmeting plaats. Deze meting is voor schoolintern gebruik: de meting laat zien of de extra begeleiding effect heeft. Moet de begeleiding worden voortgezet en/of moet deze worden bijgesteld? Omdat de toetsen niet voor dit moment zijn genormeerd, kunnen de scores alleen worden vergeleken met de scores van het vorige meetmoment (hoofdmeting 2). Zo kan worden bepaald of de leerling zich ontwikkelt en of er verbetering is. Eventueel kan de begeleiding worden bijgesteld voor de volgende interventieperiode, opnieuw 10-12 weken. Na deze periode van zeer intensieve begeleiding (2 x 10-12 weken) vindt opnieuw een hoofdmeting (hoofdmeting 3) plaats. Op basis van de (genormeerde) toetsgegevens op de drie hoofdmetingen en de effecten van onderwijs en de geboden extra begeleiding, kan ervoor gekozen worden een leerling door te verwijzen naar de zorg voor diagnostiek en behandeling.
Voor doorverwijzing naar de zorg komen alleen de leerlingen in aanmerking die op alle 3 de hoofdmetingen een zeer lage score hadden (zie schema). Er zal niet bij alle leerlingen die extra begeleiding op school krijgen, aanleiding zijn om ze door te verwijzen. Het gaat alleen om de leerlingen bij wie sprake is van (zeer) ernstige lees-/spellingachterstand én didactische resistentie. Bij leerlingen met minder ernstige lees-/spellingproblemen heeft de school binnen de basisondersteuning de taak de lees- en spellingontwikkeling met onderwijs en extra ondersteuning te optimaliseren.
Actie | Toelichting | Vervolgactie Onderwijs en Begeleiding |
---|---|---|
Hoofdmeting 1 | Afname van gestandaardiseerde/genormeerde toetsen op de hiervoor geschikte momenten. | Effectief leesonderwijs op ondersteuningsniveau 1. In elk geval krijgen leerlingen die tot de zwakste 20-25% behoren extra begeleiding op minimaal ondersteuningsniveau 2. |
(Tussenmeting) | Eventueel vindt er een tussenmeting plaats. | |
Hoofdmeting 2 | Afname van gestandaardiseerde/genormeerde toetsen op de hiervoor geschikte momenten. | Effectief leesonderwijs op ondersteuningsniveau 1. In elk geval krijgen leerlingen die tot de zwakste 20-25% behoren extra begeleiding op minimaal zorgniveau 1 en 2. Leerlingen die tot de zwakste 10% behoren, krijgen begeleiding op zorgniveau 1, 2 en 3. |
Tussenmeting | Na een periode van 10-12 weken intensieve begeleiding vindt er een tussenmeting plaats. Ruwe scores en vaardigheidsscores van een leerling worden vergeleken met de scores van hoofdmeting 2 om effect van begeleiding te bepalen. Daarna volgt er een tweede periode van 10-12 weken intensieve begeleiding. |
Voortzetting van de (extra) begeleiding op ondersteuningsniveau 1, 2 en 3 met eventuele aanpassingen. |
Hoofdmeting 3 | Afname van gestandaardiseerde/genormeerde toetsen op de hiervoor geschikte momenten. | Bepaald wordt welke begeleiding een leerling vervolgens nodig heeft op school en of een leerling voor doorverwijzing naar de zorg in aanmerking komt. |
Doorverwijzing? | Een leerling komt voor doorverwijzing naar de zorg in aanmerking als:
|
Ook tijdens en na de behandeling in de zorg krijgen leerlingen extra begeleiding. Hoe de leerling in het onderwijs kan worden begeleid wordt afgestemd met de zorginstelling. |
Beredeneerd omgaan met uitzonderingen
Pas na een periode van goed onderwijs en intensieve begeleiding kan een leerling worden doorverwezen voor diagnostisch onderzoek om na te gaan of er sprake van (ernstige) dyslexie is. Maar soms moet een uitzondering worden gemaakt en kan er beredeneerd worden afgeweken van de criteria. De regeling voor vergoede zorg kent verschillende strenge criteria. Dit om te voorkomen dat ook kinderen voor wie de regeling niet bedoeld is er gebruik van maken. Maar om de procedures niet in beton te gieten en om als school en als zorgverlener onder alle omstandigheden het gezonde verstand te kunnen blijven gebruiken, is er de mogelijkheid voor beredeneerd afwijken, dat wil zeggen om een uitzondering te kunnen maken als daar goede redenen voor zijn. Die redenen zijn niet in criteria te vangen, want hoe je die ook formuleert, er zijn altijd randgevallen. In eerste instantie de school en in tweede instantie de zorgverlener zullen op overtuigende wijze aannemelijk moeten maken, dat een leerling, ondanks zijn objectieve scores, waarmee hij dus NIET aan de criteria voldoet, TOCH de diagnose EED moet krijgen.
Een school kan bij twijfel over de leesontwikkeling van een leerling contact opnemen met een zorgverlener. Of er kan een uitzondering nodig zijn voor leerlingen met erfelijke aanleg voor dyslexie en al zeer vroegoptredende signalen van ernstige lees- /spellingproblemen. De professional uit de zorg zal de toetsgegevens en de kwaliteit van de geboden begeleiding beoordelen waarbij hij is gebonden aan ethische en professionele regels omtrent het vaststellen van ernstige dyslexie.